Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5531

Datum uitspraak2009-08-19
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805275/1/M2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 16 januari 2008 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) afwijzend beslist op het verzoek van [appellant] om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen wegens een gestelde wijziging van een spoorweg op traject 740.


Uitspraak

200805275/1/M2. Datum uitspraak: 19 augustus 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 16 januari 2008 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) afwijzend beslist op het verzoek van [appellant] om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen wegens een gestelde wijziging van een spoorweg op traject 740. Bij besluit van 19 mei 2008 heeft de minister het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 4 augustus 2008. De minister heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] heeft een nader stuk ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. drs. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en de minister, vertegenwoordigd door mr. P.C. Cup en mr. C.H.P. Reijnders, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ter zitting heeft [appellant] de grond dat de minister de gegevens uit het emissieregister ASWIN ten onrechte bij de beoordeling heeft betrokken, ingetrokken. 2.2. [appellant] voert aan dat de minister ten onrechte heeft geoordeeld dat de aan de orde zijnde toename van het goederenvervoer op traject 740 niet kan worden aangemerkt als een wijziging van een spoorweg. Volgens hem had de minister, nu de toename vóór 1 januari 2007 heeft plaatsgevonden, bij de beoordeling of sprake is van een wijziging van een spoorweg moeten uitgaan van de Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving, zoals deze luidden vóór die datum. [appellant] betwist verder de juistheid van de door de minister in het kader van zijn beoordeling gemaakte prognose dat in het toekomstig maatgevende jaar sprake zal zijn van een afname van het goederenvervoer over traject 740 en daarmee van de geluidemissie van dit traject. Hij voert in dit verband onder meer aan dat de minister is uitgegaan van een onjuist toekomstig maatgevend jaar door zich bij de beoordeling te baseren op prognoses voor het jaar 2020. Volgens [appellant] heeft zich met name in 2002 een forse toename van het goederenvervoer op traject 740 voorgedaan, zodat de minister had moeten uitgaan van 2012 als het toekomstig maatgevende jaar. 2.2.1. Ingevolge artikel 1 van de Wet geluidhinder wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder wijziging van een spoorweg verstaan: wijziging met betrekking tot een aanwezige spoorweg, die verandering brengt in de omstandigheden welke ingevolge de regels die gelden bij de vaststelling van de geluidbelasting vanwege die spoorweg in acht genomen moeten worden en waarvan uit akoestisch onderzoek blijkt dat de berekende geluidbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen hoger zal zijn dan 63 dB of, indien die berekende geluidbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar 63 dB of lager zal zijn maar hoger dan een bij algemene maatregel van bestuur aangegeven geluidsbelasting, uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting voorafgaand aan de wijziging zal toenemen met ten minste 3 dB. Ingevolge artikel 1b, vierde lid, aanhef en onder a, van de Wet geluidhinder wordt in afwijking van artikel 1 onder wijziging van een spoorweg in deze wet en de daarop berustende bepalingen niet verstaan de afzonderlijke omstandigheid die bestaat uit een wijziging van de intensiteit, de verkeerssnelheid of een combinatie van beiden in het toekomstig maatgevende jaar van door Onze Minister te bepalen categorieën spoorvoertuigen op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten als gevolg waarvan de geluidemissie van de betreffende spoorgedeelten of de combinatie daarvan onafgerond niet meer dan 1,0 dB toeneemt ten opzichte van de gemiddelde geluidemissie, bepaald volgens bij ministeriële regeling te stellen regels, van de drie jaren voorafgaand aan de wijziging. Ingevolge artikel 4.7, eerste lid, van het Besluit geluidhinder wordt tot wijziging van een spoorweg met betrekking waartoe een melding moet worden gedaan als bedoeld in artikel 4.17, eerste lid, niet overgegaan dan nadat de minister met betrekking tot de in die bepaling bedoelde woningen, andere geluidgevoelige gebouwen of geluidgevoelige terreinen binnen de zone van die spoorweg uitvoering heeft gegeven aan artikel 4.23, tweede en derde lid. Volgens de toelichting bij het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 kan, indien zich geen bijzondere omstandigheden voordoen, als het toekomstig maatgevende jaar worden aangehouden het tiende jaar na de potentiële wijziging van een spoorweg. 2.2.2. Niet in geschil is dat de berekende geluidbelasting vanwege traject 740 in 2012 hoger is dan 63 dB. De minister stelt zich op het standpunt dat de toename van het goederenvervoer op traject 740 in 2002 desondanks niet kan worden aangemerkt als een wijziging van een spoorweg in de zin van de Wet geluidhinder, gelet op het bepaalde in artikel 1b, vierde lid, aanhef en onder a, van deze wet. Uit het rapport 'Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse Spoor' van het ministerie van Verkeer en Waterstaat van 19 november 2007 (hierna: het rapport) blijkt volgens de minister dat het goederenvervoer naar Duitsland in de toekomst steeds meer zal plaatsvinden via de Betuweroute en steeds minder via traject 740. Hoewel het rapport met name een prognose voor het jaar 2020 geeft, gaat het volgens de minister om een reeds in gang zijnde ontwikkeling, waarvan aannemelijk is dat deze al in 2012 zal leiden tot een forse afname van het goederenvervoer op traject 740 en daarmee tot een afname van de geluidemissie van dit traject. Bovendien zal het goederenvervoer op traject 740 in 2012 deels met stiller materieel plaatsvinden, aldus de minister. 2.2.3. Naar het oordeel van de Afdeling mocht de minister er op grond van het rapport van uitgaan dat het gebruik van de Betuweroute leidt tot een afname van het goederenvervoer op traject 740. In hetgeen [appellant] aanvoert, onder meer zijn stelling dat hem uit eigen tellingen is gebleken dat beduidend meer goederenwagons over traject 740 rijden dan waarvan de minister uitgaat, behoefde de minister geen aanleiding te zien om te twijfelen aan de juistheid van deze prognose. De prognose dat het gebruik van de Betuweroute reeds in 2012 tot een afname van het goederenvervoer op traject 740 zal leiden, acht de Afdeling niet onrealistisch. Op basis hiervan mocht de minister ervan uitgaan dat zich in 2012 geen toename van de geluidemissie van traject 740 voordoet van meer dan 1 dB ten opzichte van de gemiddelde geluidemissie in de drie jaren voorafgaand aan de toename van het goederenvervoer in 2002. Onder deze omstandigheden heeft de minister terecht geoordeeld dat de aan de orde zijnde toename van het goederenvervoer op traject 740, gelet op het bepaalde in artikel 1b, vierde lid, aanhef en onder a, van de Wet geluidhinder, niet kan worden aangemerkt als een wijziging van een spoorweg in de zin van deze wet. 2.2.4. Voor zover [appellant] meent dat de minister de vanwege traject 740 bij zijn woning optredende geluidbelasting in verdergaande mate of op andere wijze dan thans is gebeurd bij de besluitvorming had moeten betrekken, overweegt de Afdeling dat de geluidbelasting vanwege traject 740 in de huidige handhavingsprocedure slechts relevant is, voor zover het de vraag betreft of zich een wijziging van een spoorweg in de zin van de Wet geluidhinder heeft voorgedaan. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de minister terecht geoordeeld dat daarvan geen sprake is. 2.2.5. Aangezien de aan de orde zijnde toename van het goederenvervoer op traject 740 op grond van het ten tijde van de besluiten van 16 januari 2008 en 19 mei 2008 geldende recht niet kon worden aangemerkt als een wijziging van een spoorweg, heeft de minister in die besluiten terecht geoordeeld dat handhavend optreden jegens spoorwegbeheerder ProRail, omdat voor deze toename de voor een wijziging van een spoorweg op grond van de Wet geluidhinder vereiste procedure niet is gevolgd, niet mogelijk was. Of de toename, zoals [appellant] stelt, onder het recht, zoals dat ten tijde van de toename gold, kon worden aangemerkt als een wijziging van een spoorweg, is in dit geval niet van belang. 2.3. Het beroep is ongegrond. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Grinsven voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009 462.